donderdag 16 oktober 2008

HERINNERINGEN

Een verzameling al vele jaren geleden opgeschreven herinneringen, zullen de bladzijden van deze BLOG gaan vullen. Veel plezier ermee! En vergeet niet je opmerkingen en herinneringen door te mailen! Dit bericht staat al weer een heel tijdje op de Blog. Af en toe kijk ik naar de reacties en vind na anderhalf jaar een hele geestige! Steunzolen. Praat me er niet van: geniet mee van onze moeilijke voeten. Sterkte er mee!
Klik op een onderwerp in de "Inhoud" en geniet van "Zeebad's" kinderjaren!

vrijdag 13 juli 2007

HEEL VEEL PLEZIER

Een verzameling al vele jaren geleden opgeschreven herinneringen, zullen de bladzijden van deze BLOG gaan vullen. Veel plezier ermee! En vergeet niet je opmerkingen en herinneringen door te mailen!

maandag 25 juni 2007

MIJN HERINNERINGEN

Deze stukjes zijn geschreven eind jaren tachtig. Daarna moesten ze lang in een versleten mapje wachten op publicatie maar het kwam er nooit van.
De lokale kranten hadden geen belangstelling voor de stukjes die waren bedoeld als aanzet voor een discussie over herinneringen aan de jaren vijftig om tenslotte een definitieve versie te vinden in een boekje dat fondsen in het voordeel van het Museum Oud Noordwijk zou moeten werven.
Er is, zoals het met die dingen nu eenmaal altijd gaat, niets van de plannen terecht gekomen. Nu biedt Blogger een mogelijkheid toch die discussie op gang te brengen.
Voel je dus vrij om in te Bloggen en de geschiedenis van die tijd aan te vullen met jouw herinneringen, je bent van harte welkom!

maandag 4 juni 2007

BRUIDJES

Ik ben te laat geboren om nog te hebben kunnen deelnemen aan de traditionele, openbare Sint Jeroenprocessies. De ingetogen, zich langzaam door de straten voortbewegende, biddende mensenstoet, ken ik alleen van oude foto's.
De processies waaraan ik mee mocht doen beperkten zich tot het terrein tussen school en en kerk. De langste, op het feest van het Heilig Hart in augustus. In de meimaand werd er een gehouden ter ere van de Maagd Maria.
Waren de nonnetjes -bruiden van God- in het zwart, de processiebruidjes, ter benadrukking van hun onschuld, waren in smetteloos wit gekleed. Bloemen of een sluiertje in het haar en een bouquet witte bloemen in de hand om het na de rondgang door de kerk te offeren aan de voet van het altaar. De bloemen kwamen afhankelijk van het seizoen uit de tuin of uit de winkel.
In mei werd de bloesem van de vlierboom geplukt, in augustus werd bij de bloemist een bos margrieten gekocht. Mijn moeder maakte het allemaal nog eens extra mooi. Een gestrikt lint erom en wat takjes groen geknipt van de hangplant voor het raam. Asparagus.
Een groter probleem dan de bloemen vormde het witte jurkje. Met maar hoogstens een paar maal per jaar een processie, groeide je al snel uit het passende exemplaar. Een nieuwe aanschaffen paste niet in de beurs en zo rouleerden de afdankertjes uit de familie. Zo kreeg ik eens een echt zijden jurkje. Het was 'van voor de oorlog' nog in redelijke staat, maar hier en daar zag je de slijtplekjes toch duidelijk zitten. Maar ik vond het een pracht exemplaar. Plooitjes in het bovenlijf, oprijgjes in de rok, kantje langs de kraag en parelmoeren knoopjes. Met de bos margrieten in mijn hand, een andere margriet met asparagus verwerkt tot corsage als kroon in mijn haar. Prachtig dacht ik mijzelf! Een prinses van den bloede kan nooit zo mooi zijn als ik mij die dag voelde. Na het verzamelen in de pastorie schreden wij bruiden, twee aan twee, door het middenpad door de kerk. De lucht van wierook en brandende kaarsen, het gerinkel van de altaarschellen, het licht dat als een gouden wolk tegen de hemelbogen van het dak scheen, altijd weer kwam je onder de indruk van het grootse, het prachtige en het pronkerige dat het geloof op zo'n moment vertegenwoordigde. Dit in tegenstelling met -zoals de ons geleerde stelling - dat er slechts eenvoud in je hart moest wonen als het kenmerk van de ware gelovige.
Dit laatste nu kreeg die dag een gevoelige knak. Met een doordringende stem fluisterde de moeder van een van mijn klasgenootjes tegen de naast haar staande vrouw "Moet je dat kind zien! Die jurk is tot op de draad versleten. Zo laat je je kind toch niet naar de kerk gaan. Ik moet de pastoor ......... " en terwil ik langs haar liep; op dat moment voor het eerst besefte ik dat niet in íeder hart eenvoud woont. Misschien heeft dat besef mijn latere geloven beïnvloed, maar nooit het geloof in dat ene : Ik was het bruidje met de allermooiste jurk! Daar en toen die dag!

ALTIJD WAT

Ik had altijd wat. Andere kinderen hadden nooit iets. Ik had áltijd wat. Oorpijn, bronchitis, een gat in m'n hoofd. Brandwonden, iets gebroken, kneuzingen, ik had het allemaal: Het aller- allerergste dat ik ooit gehad heb zijn steunzolen. Mijn tegen elkaar klappende knieën riepen de bezorgdheid op van ouders en schoolarts. Met als gevolg een verwijskaart naar de Anna-Kliniek. Een soort orthopedisch Walhalla voor x-benen! Na veel bezoeken aan en het nemen van gipsafdrukken van, werden ze dan eindelijk geleverd. De voetvervormers. Glanzende roestvrijstalen aan het uiteinde voorzien van een randje leer, STEUNZOLEN! . Ik vond ze vreselijk: een regelrechte ramp en stelde een ieder er luidkeels van in kennis dat ik niet voor schut ging lopen. Dat was niet ondenkbaar maar wel ondankbaar. Want in een speciaal ingelaste shopping-trip naar Leiden, waren ze bij van Haren aangeschaft. Ik zie ze nog voor me. Lichtgrijze van een opstaande rand voorziene molières. Een maat groter dan normaal met spekzolen. Schuiten van schoenen, bij uitstek geschikt voor het dragen van inlegbare steunzolen, zoals de verkoopster heel discreet had aangeprezen. Gelukkig was de wereld met mij. Niet al te lang daarna kwamen de 'queen'ies' in de mode. Schoenen met een smalle spitse leest en een elegant halfhoog hakje. Die kreeg ik. Dat is het mooiste paar schoenen geweest dat ik ooit heb bezeten. Bruin suede met een lichtbllauwe kalfsleren voering. Helemaal chique! Van de tientallen paren die na dit paar nog door mij zijn aangeschaft, hoe mooi of ondraagbaar ook, dit stel is altijd nummer één gebleven!
Van mijn bronchitis ben ik op babyleeftijd in de oorlog en zonder medicijnen voorspoedig genezen. Door wisselbaden dat wil zeggen afwisselend een plons warm en een plons koud water over je blote lijf! Volgens mij slecht voor je hart maar mijn benauwdheid is er toch van genezen.
Oorpijn had ik dagelijks, zeker de eerste tien jaren van mijn leven. Dat betekende zomers niet zwemmen, 's winters een muts op. Ondanks die voorzorgen toch de terugkerende oorontstekingen. Waarbij je versuft van de pijn op bed lag een nat washandje op je voorhoofd om de koorts te drukken. Een 'Akkertje' om de pijn te stillen was een medicijn verpakt als een miniscuul rond ouweldoosje. Eerst na het knippen van mijn amandelen in het Elisabethziekenhuis op de Hooigracht in Leiden is het goed gekomen. Hoewel het verblijf daar ook al weer geen goede herinneringen heeft nagelaten. Alleen gelaten bij de zusters in het ziekenhuis, verlaten door je moeder én vader, overgeleverd aan een onbekende vijand, werd je per rolstoel naar de operatiekamer gereden. Met riemen vastgesnoerd aan een stoel, werd er een kapje over je neus en mond gehouden waaruit lachgas stroomde. Je moest diep inademen, diep adem halen. Zo raakte je 'weg' in de lichte narcose. Met lachgas (mijn tante die ooit een soort gelijke behandeling had ondergaan, ging er prat op dat ze zo verschrikkelijk had moeten lachen door het gas, dat ze niets van de pijn had kúnnen voelen). Uren later, in de nacht, was ik misselijk en met een zere keel wakker geworden in de herrie en het geroezemoes dat een nachtelijk ziekenhuis oplevert. Reppende voeten, rammelende bekkens, een bel en een zoemer, zacht pratende stemmen en een kind dat huilt. Op mijn zaal huilden alle kinderen.
Een gat in mijn hoofd. Voor op de fiets met vader naar de dokter. Een kram erin een pleister erop en het leed was weer geleden. Wel treurde ik lang over mijn kleren die bevlekt met bloed bedorven waren. Het groen zijden jurkje met geborduurde blauw met rosse bloemetjes. Het mooie manteltje, van lichtbruin velours met een donkerbruin fluwelen kraagje. Ik huilde harder om de verknoeide kledingstukken dan van de schrik en de pijn.
Zo groeide ik op: een arm gebroken, twee polsen gekneusd, een been verbrand, het topje van mijn vinger gesneden. Ik hád écht altijd wat.

BIBLIOTHEEK 'HET BOEK'

Als kind was ik een leesfanaat. Ik las rijp en groen, hoewel dat rijp nog wel meeviel. Mijn ouders bleken in staat zonder enige vorm van censuur mij het kaf van het koren te laten scheiden.
Nu is me de lust tot lezen grotendeels vergaan. De ellenlange vaak nutteloze verslagen en rapporten, verplicht leesvoer voor mijn werk, zijn daar de oorzaak van. Ook de tot folders verwerkte boomstammen die dagelijks door de brievenbus glijden, wekken mijn leeslust niet op. Nee, ik ben waarschijnlijk voor goed voor de drukkunst verloren gegaan.
Maar als kind was dat anders. Ik las altijd: 's-morgens in bed en 's avonds dito, op de WC, aan tafel, voor de kachel, in de tuin. Mijn boeken en ik waren onafscheidelijk.
Nu waren boeken duur in mijn jeugd! Als gevolg waarvan ik er maximaal drie per jaar kreeg. Eén met de Sint, één met mijn verjaardag, om tussendoor verwend te worden met een uitgave van 'Het Groot Vakantie Boek'. Ik heb ze allemaal bewaard. Mijn eerste boek was 'Okkie in de sneeuw'. Gedrukt in grote letters met let- ter- greep- streep - jes ertussen. Kinderliteratuur van Leonard Roggeveen. Over het kaboutermannetje dat op zijn klompjes door de winter slofte.
Het boek met mijn lievelingsverhaal erin ben ik kwijtgeraakt.
Het verhaal maakte indruk op me. Ik heb het in mijn leven zo'n beetje als 'leitmotiv' gebruikt.
Het is een Oosters sprookje. Het gaat over de rode draad die een tapijtwever meeweeft in het tapijt dat zijn leven uitbeeld. Wanneer hij jaren later schatrijk is geworden kan hij het zich permiteren een keuze te maken uit de meest weelderige tapijten. Uiteindelijk kiest hij echter voor het eenvoudige exemplaar waarin de draad van zijn leven is meegeweven. Hij beseft dat, hoe mooi ook het patroon is door een ander bedacht, het nooit het patroon kan evenaren van het patroon van je eigen leven, ongeveer is de moraal. Een landelijk bibliotheeknet bestond nog niet in Noordwijk maar daar kende het op boekenuitleengebied het particulier initiatief. Op de hoek van de Weteringkade/ IJmuiderstraat is een miniscuul klein woonhuispandje. Hier prijkte in vroeger dagen de uitleenbibliotheek 'Het Boek'. Passeer ik het huis dan vraag ik me altijd weer af, hoe al die boeken er in vredesnaam in hebben gepast.
De eerste eigenaren, van oorsprong uit Amsterdam afkomstig denk ik , sloegen die boeken overal op. In hun woning want dat was de Noordwijkse bibliotheek ook nog, in hun woonkamer, achter de kachel, in de keuken en op zolder. Hun toilet heb ik nooit bekeken maar ook daar zal het zonder twijfel vol met boeken hebben gestaan. Overal boeken. De kinderboeken heb ik gelezen. ALLEMAAL ! Ik kende alle kinderfiguren bij persoon: Pietje Bel, Dick Trom, de Kameleon, Old Shatterhand, Arendsoog, Bas Banning, Billey Bradley, Ary Roos, Razende Roeltje,
en de A van Abeltje. Om over de echte smartlappen maar te zwijgen. Alleen op de wereld, Heidi, Stijfkopje, Joop te Heul en Schoolydille van Topp Naef.
Een kinderboek huurde je voor 10 cent per week. Had ik alles al gelezen en was er voor die week geen boek meer voorradig, dan werd ik naar de zolder gestuurd. Op voorwaarde dat ik zou zeggen hoe ik het boek vond, mocht ik een nog niet ingebonden proefdruk mee nemen. Voor een dubbeltje in de week was ik een echte boeken magnaat.
En Lezen??? Ach natuurlijk kan ik het niet laten! Zonder van iets last te hebben verplaats ik me per boek door ruimte en tijd.
Lezen is houden van het leven. Mijn eigen kleinerode draadje.

ZUSTERS EN MEESTERS

In de eerste klas van de lagere school mocht ik leren lezen, schrijven, rekenen en breien. Dat laatste nu was niet zo een enorm succes. We kregen les van zuster Barbara. De meeste meisjes , we zaten op een meisjesschool, waren bang van zuster Barbara. Ze had dan ook de naam erg streng te zijn. Mijn hart heeft ze echter voorgoed gestolen op de dag dat ze me complimenteerde met mijn rekenkunst ." Jij kan al zo goed rekenen, ga jij maar naar de tweede klas en het de kinderen daar leren." Wat haar didactische overwegingen zijn geweest heb ik nooit kunnen bevroeden. Gegaan ben ik, maar of de tweede er ook iets van heeft opgestoken, betwijfel ik.
De tweede klas kwam met Juffrouw van der Schalk. Een beetje een brombeer vond ik haar. Ze had een snorretje en ingezwachtelde benen. Mijn moeder kende haar van vroeger, zij hadden samen als kind in dezelfde klas gezeten.
Het volgende leerjaar begonnen we in de ‘Finse School’ een houten noodgebouw. Juffrouw Brouwer was nog heel jong en kwam uit Katwijk later is ze kloosterlinge geworden, geloof ik.
Voor haar verjaardag reeg ik een ketting van meloenpitten. Ze heeft hem tot mijn verdriet nooit in de klas gedragen.
Halverwege het schooljaar verhuisden wij;-alle zeeërs- naar de net nieuw gebouwde Christus Koningschool.Een waar onderwijsfestijn brak aan. Een kleine klas met 20 kinderen, waarvan jongens én meisjes. We kregen les van Juffrouwen en Mijnheren gebruik van nieuwere lesmethoden maakten uitblinkers van ons allemaal.
De vernieuwing begon al 's morgens vroeg, als we buiten op het schoolplein een aantal verplichte liederen moesten zingen. In rijtjes van twee begaven wij ons vervolgens gedisciplineerd naar binnen. Het mooist van al was wel de filmzolder. Waar we op feestdagen, met als enig geluid het snorren van het motortje van het projectieapparaat, films voorgeschoteld kregen.De variatie was niet groot. Het filmpje van de haas en de egel of een speciale editie die begon met het sneeuwende log van de NOF, de Nederlandse Onderwijs Film. Het filmpje van de haas en de egel met een animatie van pluche beestjes van het bekende merk met een Knopf in het Ohr ken ik nog uit mijn hoofd. De lucht op de filmzolder zal ik ook niet vlug vergeten. De in kartonnen dozen verzamelde aluminium doppen van melkflessen verspreidden een spuugzure geur. We spaarden ze voor de arme kindertjes in de missie,
In de derde waren we te gast bij Mijnheer Versteege, die ons de meest spannende avonturen voorlas van zeerovers en ander onaangepast tuig.
De lieve en rustige mijnheer van der Voort was onze gastheer in het vijfde leerjaar en mijnheer Mooijekind zorgde in mijn vierde schooljaar voor heel wat tumult en aanvaringen. Toen we eenmaal de zesde klas bestaande uit mijnheer Haakman en het hoger gelegen gedeelte van de school hadden bereikt, mochten we om de beurt de klok luidendie onze school sierde. Boven op het dak van de school klepperde dan om twaalf uur het Angelus. Als je het bellekoord na twee ferme rukken los liet, sprong het van zijn katrol en tot er iemand met een lange trap en veel technisch inzicht, een monteur, was langs geweest, zweeg het Angelus. Het mag duidelijk zijn dat ik maar éénmaal -de eerste en tevens de laatste, met mijn handen aan het bellekoord heb mogen zitten.

DE LAGERE SCHOOL

Naar school ging ik graag. De kleuterschool, de lagere school, de MULO. ik vond het allemaal prachtig en nu nog heb ik tijden dat ik terug wil de lesbanken in. Lekker wat bijleren. Mijn kleuterschool lag aan de Bronckhorststraat en was beter bekend als de Zusterschool, beheerd door de nonnetjes van het klooster van J.M.J.(Jesus, Maria en Joseph). Ik vind het nog altijd jammer dat het gebouw gesloopt is. De strenge hoge bouw, het vele ijzer aan deuren en hekken boezemde ontzag in. Net als de zusters met hun lange zwarte jurken en de met een harde witte rand afgezette sluier. Ik hoor nog het kraken van de zwartglimmende 'herenschoenen' en het geritsel van de rozenkrans onder het schort. Direct na binnenkomst, aan je linkerhand, lag de kleuterklas. Aan de gangkant zaten ramen waaronder de haken zaten waaraan je jas en muts moest ophangen. Dikke gebreide mutsen met koorden en kwasten hoorden net als de jaeger borstrok tot de basis 'outfit'. Het tempo op de kleuterschool lag wat laag voor mij. Ik verveelde me dan ook vaak. Ter verdrijving van die verveling had ik een prachtig spel bedacht. Ik zocht naar een losse haar en vond ik die niet, dan trok ik bij gebrek aan beter er gewoon een uit mijn eigen hoofd. Vervolgens bevochtigde ik die met een beetje spuug en liet het zo ontstane speekselballetje van boven naar beneden glijden. Soms splitste het balletje zich en kreeg je drie of vier kleintjes, maar soms werd het heel groot erin zag je danweerspiegeld door het licht, alle kleuren van de regenboog. Natuurlijk was het een raar spel en het duurde dan ook niet lang of moeder moest bij de zuster komen om er over te praten 'dat haar kind niet goed was'!Gelukkig kende moeder me al wat langer en ze vroeg me dan ook "Wat heb je nu weer uitgehaald?" Mijn uitleg hielp en moeder zorgde er voor dat ik meer werk en extra opdrachten kreeg, zodat ik aan het harentrekken niet meer toekwam. Nu was het nóg niet helemaal naar mijn zin, want vaak moest ik een werkje dat ik zelf al af had, nog eens maken, maar nu voor een kindje dat ziek was. Ik herinner mij een werkje dat bestond uit het zo optuigen van een lege Liga-doos, dat het een fornuisje werd. Vouwen, plakken, vlechten, alle kleutertechnieken kwamen er aan te pas. Toen moest ik voor de derde keer een zelfde exemplaar maken, nu voor Rietje die vlak bij mij woonde en waarvan gezegd werd dat ze ziek was. Maar s ‘middags kwam ik Rietje tegen -aan de hand van haar moeder, buiten en springlevend. Nog altijd als ik Rietje zie, denk ik aan die klus die ik als prille vierjarige voor haar heb opgeknapt.

zondag 3 juni 2007

POETSEN

Op vrijdag kreeg het hele huis een grote beurt. Alles wat los zat werd gelucht, uitgeklopt en buiten gehangen. Alles wat vast zat werd geboend en gewreven.
Eerst werden de bedden verschoond. Lakens en slopen werden door schone exemplaren vervangen. De dekens het stof eruit geslagen, werden uit het raam te luchten gehangen. De matjes werden geklopt. De vloer gezwabberd en in de was gezet.
De loper ging van de trap werd buiten gehangen over de waslijn en met de mattenklopper bewerkt. Vervolgens werden de koperen roeden glanzend gepoetst en als dan boven alles klaar was en de trap weer met loper en roeden was gerestaureerd was het de beurt aan de beneden- verdieping.
Stoelen de kamer uit en in de gang, het vloerkleed opgerold en na het ragen van muren en plafond, het soppen van de deuren werden de ramen gezeemd. Daarna werden de meubels en de vloer in de was gezet en dan was er tijd voor koffie.
Net als de traploper was nu het vloerkleed over de waslijn uitgehangen om met de mattenklopper bestraft te worden en kreeg het een laatste opfrissing met een in azijnwater gedoopte harde borstel. Dan ging het kleed frisruiken en stofvrij terug op de vloer, waar alle was was uitgewreven en elk meubelstuk ging terug op zijn plek.
Nu was het poetsen zo ver gevorderd dat aan de voorbereidingen voor het warme middagmaal kon worden begonnen.
Na het eten kwam de keuken aan de beurt. De kasten werden van binnen en van buiten onderhanden genomen. De vloer geschrobd met de luiwagen en het granieten aanrecht en de betegelde gootsteen met VIM geschuurd. De buitenboel werd het laatste gedaan. Het tuintje aangeharkt, de straat geveegd en tot besluit van deze werkdag werden bel en brievenbus gepoetst tot ze met hun diepe gouden glans de voordeur tot uitnodigend pronkjuweel maakten. Dan kwamen wij uit school, slikten met onze niet geveegde voeten het vuil opnieuw naar binnen, gooiden jas en tas in een hoek van de kamer en vielen ( wel gevraagd of het mocht) aan op de koekjestrommel.
Moeder, te uitgeput om commentaar te geven schonk ons thee in en luisterde belangstellend naar onze verhalen. Het hele huis rook naar wrijfwas, spiritus en groene zeep, zo feestelijk schoon kon je op de zondag gaan wachten!

vrijdag 1 juni 2007

BUNKERS

Bunkers de grote grijze betonnen kolossen die in mijn jeugd het spelen in de duinen extra spannend maakten. Verdedigingswerken van een ongewenst ideaal. Erfenis van ongewenste bezoekers. Maar wat speelden we er graag. Op woensdagmiddag togen hele troepen kinderen richting Staatsbos en duinen. Spelen in de bunkers. Wat er nou eigenlijk zo leuk aan was weet ik niet meer. Het was spannend, je kon er dingen doen en dingen laten die wel en niet geoorloofd waren en heel belangrijk je was er met kinderen onder elkaar. Groten -volwassenen- gingen niet mee. Op woensdagmiddag was het terrein alleen voor de kinderen, althans zo herinner ik het me! Een geliefkoosd spelletje was, hoe kan het ook anders, oorlogje spelen. Een fanatieke strijd ontwikkelde er zich tussen de Zeeërs en de Binders. Ieder verdedigde zijn eigen territorium. Met het doffe wapengekletter van zelfgetimmerde houten zwaarden, botte dolken, gesneden van een boomtak. Pijlen van papier, weggeblazen in een roer gemaakt van een stuk tuinslang. Met de kattapult weggeschoten klitten die in je haar een pijnlijke kluwen vormde die er 's-avonds met de schaar moesten worden uitgeknipt. Barricaden werden opgeworpen. Schuilhutten werden gebouwd, zo verscholendat je ze zelf de andere week nooit meer terug kon vinden. Konijnenholen werden leeggehaald. Aanplant werd verwoest niet met opzet, maar toch..... Kogels en ander oorlogstuig werd verzameld. Levens- en levensgevaarlijk. Ondanks de strikte waarschuwing van iedereen en elk mens "overal vanaf te blijven" wat je in de duinen aan munitie vond: er stond letterlijk de doodstraf op. Helaas zijn er meerdere slachtoffers te betreuren geweest; enkele kinderen zijn jammerlijk verongelukt. Nadat die vreselijke ongelukken waren gebeurd, zijn de bunkers dichtgemaakt en volgestort met zand of helemaal onder het zand bedolven. Zo is hun bestaan onzichtbaar geworden, is hun bestaan uitgewist. Uitgewist! Zoals het bestaan van al de slachtoffers van het wreedste spel dat mensen kunnen spelen. Oorlog!

donderdag 31 mei 2007

VERDRIET

Vroeger werd verdriet zichtbaar gemaakt door het dragen van rouw. Zwarte kleding die na het overlijden van een dierbare gedurende een bepaalde periode verplicht moest worden gedragen. Een verplichting opgelegd door de norm van goede zeden en gewoonten. Het uiterlijk vertoon was voor ons hippe jeugd een bijkomende straf. De zwarte rouwband werd om de bovenarm gedragen, gelukkig werd in latere tijden genoegen genomen met een op de bovenkleding genaaide zoute drop van zwarte stof. Rouw!
Bij ons in de familie kwamen -het was een grote familie- in relatie tot haar omvang dus veel overlijdens voor. Opa's, oma's, ooms, tantes, neven en nichten, vaak heel onverwacht of
in de bloei van hun nog jonge leven na een vreselijk ziekbed overleden. De verslagenheid in de familie was groot net als de hulp die de familieleden elkaar in die droeve dagen boden. Was de periode van begraven daar dan moest er heel wat werk worden verzet.
In de eerste plaats het aanzeggen. Familie, buren en vrienden werden persoonlijk over het verscheiden ingelicht.
's Avonds werd in het sterfhuis bij de thuis opgebaarde overledene de rozenkrans gebeden en 's nachts werd bij de stoffelijke resten gewaakt.
Het dragen van rouw had heel wat voeten in aarde. Soms werd een geheel nieuwe garderobe aangeschaft maar ontbraken de financiën dan werd er links en rechts geleend en geruild. Een zwart hoedje, zwarte handschoenen, een bijpassend handtasje, schoenen en een voile het moest er allemaal zijn .
Was het moment van begraven daar dan werden voor alle ramen in de straat de overgordijnen gesloten en verschool men zich erachter, uit piëteit tegenover overledene en nabestaanden.
Wanneer de zwart gepluimde en met zwart floers omhangen paarden begonnen te lopen en de zwarte rouwkoets zich in beweging zette dan schaarden de nabestaanden, de meest naasten het dichtst bij de kist zich erachter en te voet begaf men zich naar de kerk om aan de laatste eervolle rituelen te voldoen. Na de kerkdienst vertrok men dan naar de begraafplaats in een langzaam voortschrijdende indrukwekkende stoet.
Na de ter aarde bestelling van de dierbare ging men terug naar het sterfhuis. Daar hadden de buren een koffietafel klaargezet. Een grote tafel was gemaakt door een deur uit de scharnieren te lichten en op gehuurde schragen te leggen met lakens bedekt kreeg je plaats voor het aanzitten van het meer dan dertigkoppige gezelschap. Op eveneens gehuurde klapstoeltjes gezeten dronk men koffie en at belegde broodjes waarna de maaltijd werd besloten met het drinken van een borreltje. Soms werd het -contradictie in termini's- zelfs nog heel gezellig.
Als langzaamaan de gasten dan vertrokken waren bleef de naaste familie over, die voor het eerst met de volle hevigheid van het leed doordrongen raakte. Dat wat over was gebleven was de stilte, de leegte en het nooit meer eindigende gemis.
Het leven verlangde dat het verder zou gaan. Diep verdrietig sloegen ze die weg in.
De uiterlijke rouw zwart maar oneindig minder zwart dan de rouw die ze droegen in hun niet te troosten hart.

WINKELTJES

De droommooie winkeltjes uit mijn jeugd zijn verdwenen, ze bestaan niet meer. Wij woonden in het niemandsland tussen de beide dorpen, het dorp aan zee en het dorp in binnen, nu tot middengebied herdoopt. Door deze uitzonderlijke ligging maakten we gebruik van zowel de 'zeese' als de 'binse' negotie.
De mooiste winkel die ik mij herinneren kan was de manufacturen- annex fourniturenzaak van de dames Kampman aan de Douzastraat. Een hoge, smalle en donkere ruimte met voorin de toonbank en achterin een paar treden die naar een hoger gelegen gedeelte voerden. Het stonk er naar de motteballen want lekker ruiken kun je dat niet noemen en als je al lang weer buiten de winkel stond, hing nog die door dringende kamferlucht nog in je neus.
De winkeliersters waren twee breekbare rose gerimpelde dametjes die zelfs binnen een fluwelen hoedje droegen en de kleine voetjes in hoge, glimmend bruine rijglaarsjes hadden gestoken.
Van het assortiment aan korsetten, schorten, ondergoed, kinderkleding en handwerkmaterialen bevielen mij de doosjes met borduurzijde nog het beste. Ik keek mijn ogen uit op die verscheidenheid aan kleuren.
Ook vertegenwoordigden zij de fabrikant Bleyle, die bekend stond om zijn modieuze, duurzaam en modieuze dames en kinderkleding. Van die laatste kocht mijn moeder voor mij een pakje, ik heb het nog altijd bewaard. Ingeseald in plastic ligt het in mijn kast als vertrouwd bewijs van mijn jonge jeugd. Dat pak is een hele dure aanschaf geweest. Te duur om in één keer te betalen. Daarom bracht mijn moeder iedere week- zoveel ze kon missen- naar de dames. Tot het moment waarop de schuld kon worden voldaan en het pakje, verpakt in vloeipapier van eigenaar verwisselde. Het is een succes gebleken! Zulke dure kleren werden op de groei gekocht. In de rok werd een dubbele zoom gelegd, die tot vervelens toe, als laatste met een biasbandje er tegenaan. Als kind schaamde je je voor de verkleurde rand die liet zien waar de oude zoom was platgeperst.
Een soortgelijk dametje was Marijtje Onderwater, minder breekbaar om te zien maar ook met hemden, broeken, elastiek en noem maar op, knopen, garen en band. Haar winkel was in de Piet Heinstraat, Essy in de Hoofdstraat, Agaat Kampman op de Voorstraat, ze verkochten allemaal gelijksoortige waar.
Je haalde er een kaartje stopwol om er de gaten in kousen en sokken mee te stoppen.
Dan waren er de grotere zaken, de magazijnen, met een uitgebreider assortiment:linnengoed, bedden, dekens, gordijnen en tafelkleden, lakens, slopen, thee en handdoeken, ze zijn er niet meer. Verdwenen Tisslng; Bleichrodt;Paddenburg; de Koning en van Schooten. Alleen Verkade, zij het in een andere vorm, bestaat nog. Met hen verdwenen ook de arme de klantjes, die eerst gingen vragen wat het kaartje stopwol bij hen koste, op elke cent moest worden gelet.

ZOMERHUIS

Voordat de badgasten konden komen was er altijd een heel gedoe. Het hele huis moest worden leeggeruimd en schoongemaakt. Op het laatste moment moest er altijd nog wel iets behangen of geverfd worden, want de 'Gasten' moesten in een nette woning komen. Ieder jaar opnieuw, zo rond half juni vond de volksverhuizing plaats. Dan begon het zomerfeest. Je mocht om te beginnen extra lang opblijven. Slapen in een stapelbed was helemaal het einde! Na heel lang zeuren, mijn moeder vond het niet zo'n goed idee, mocht ik één keertje van plaats ruilen
met mijn grote broer. Ik sliep die avond in het bovenbed. Dat het géén goed idee was bleek, toen ik midden in de nacht uit bed stapte en de vloer doeltreffend maar vallend -met een doffe dreun- bereikte. De rest van de week heb ik staande doorgebracht, zitten was niet meer mogelijk door de bloeduitstorting die mijn rug in een kleurig schilderij veranderd had. Van hoofd tot voeten. Alle variaties in lila groen en geel en bont en blauw, één werkelijk alle kleuren van de regenboog vertonend zielig lichaamsdeel.
Het opklapbed van mijn ouders werkte niet zonder problemen. Het mechaniek klapte op de meest willekeurige momenten in, zodat mijn moeder een aantal malen gevangen heeft gezeten tussen muur, matras en spiraal. De van ijzeren haken voorziene rubberen snelbinders die het matras bij opklappen op haar plaats moesten houden, sprongen spontaan en bijvoorkeur midden in je gezicht los. We mogen dan ook van geluk spreken dat we die zomermaanden allemaal in het bezit van twee ziende ogen zijn gebleven. Het mechaniek van het schuifdeurtje liet het ook nog al eens afweten. Ontwerp én uitvoering waren van vader! Naar gelang het uitkwam en afhankelijk van waar je je bevond, kon je dus niet naar binnen of niet naar buiten. Er zijn heel wat nieuwe onderdelen aan het schuif en rolsysteemtoegevoegd in de loop van de
tijd. Onderdelen zo bijzonder van aard dat ze niet in Noordwijk werden gekocht maar bij Ijzerspeciaalzaak Jansen op de Haarlemmerstraat in Leiden moesten worden gehaald. Hoe hoog gekwalificeerd de fijn mechanische de daar aangeschafte onderdelen ook waren, een goed werkende schuifdeur is het nooit geworden. De kreet "Denk aan de Deur" staat dan ook voor altijd in ons geheugen gegrift.
Van veel van de gasten aan wie wij in die jaren onderdak boden kan ik me nog wel iets herinneren, een naam, een gezicht of een gebeurtenis. Zoals de dominee die de dag na aankomst een hartaanval kreeg en de 4 gehuurde weken op bed doorbracht om vervolgens per ambulance naar huis te worden afgevoerd.
De knappe, van echt gescheiden vrouwelijke tandarts met vier dochters en dienstbode, waarvan de jongste dochter nog in mijn poëziealbum heeft geschreven en de oudste als eaupair in Frankrijk zou gaan werken.
De eigenaar van het Leidse Kousenhuis uit de Leidse Haarlemmerstraat met tweeling en zoontje Johan, jaar na jaar terug kwamen en vertrouwde vrienden werden.
Soms ook zorgden ze voor commotie, zoals die keer dat mijn ouders, teruggekeerd van een straatje om, tegen middernacht iemand in de dakgoot
zagen lopen. het was Ruth, het dienstmeisje van de Duitse gasten van de buren, in nachtpon en blootsvoets! Langs de regenpijp liet ze zich beheerst naar beneden glijden. Ze liep vervolgens door de inmiddels voor haar geopende deur naar binnen, waarna ze na deze omweg gemaakt te hebben, rechtstreeks in bed dook en haar niet onderbroken slaap rustig voortzette.
Badgasten en zomerhuisjes waren leuk!