zondag 13 mei 2007

AFWASSEN

Het zal niet aan mijn charmes hebben gelegen maar meer aan mijn handigheid te danken zijn geweest dat ik als vijftienjarige ‘s avonds mee mocht met mijn tante: Afwassen in het hotel. Het prille begin van mijn afwas carrière lag in hotel MIKEDI-JO dat inmiddels onder die naam allang verdwenen is uit het Noordwijkse horecabestand. Afwassen betekende in mijn geval afdrogen.
Tantes vaardigheid in het sopwerk grensde aan het onwaarschijnlijke. Met haar toen ruim vijftig levensjaren had ze zo haar geheel eigen manier van afwassen ontwikkeld. Daar kan zelfs nu nog het meest geavanceerde, technische afwasapparaat niet tegenop.
Afwaswater moest goed heet zijn. Daar had ze het volgende op gevonden: in de gootsteen stond op een laag brandend gaspitje een oud zinken kinderbadje gevuld met het water en afwasmiddel. Het water hield ze zo, op het brandende gaskomfoortje tegen het kookpunt aan. Met haar vuurvaste handjes sopte ze, sneller dan welke lopende band ook, de ooit vettige eetborden weer smetteloos schoon.
Na de glazen, het bestek en het serviesgoed, begon ze met frisse moed aan de pannen om vervolgens de avondsessie te besluiten met het schuren van de fornuizen en het schrobben van de keukenvloer.
Met zo van zeven tot tien uur te werken had je toch al gauw zo'n drie gulden verdiend, en dat maal zeven dagen in de week, was toch mooi mee genomen.
Maar tante had ambities en na enkele seizoenen Mikedio solliciteerden wij met goed. gevolg naar een afwasfunctie bij Grand Hotel Huis ter Duin. Dat was wel even luxe! Naast een afwasmachine met lopende band (die ,- technisch feilen vaak stilstond) beschikten wij nu ook nog over een enorme hoeveelheid te poetsen zilverwerk en wel tien keukens die iedere avond moesten worden geschrobd.
De koud~,-de grote-, de banketbakkers-, keuken of wel de patisserie, de verblijven voor de koks, de kelners en het kamerpersoneel, de bakkerij en de wijnkelder en 'on top of all' onze eigen spoelkeuken.
Onze verdiensten, nog altijd zo rond de gulden per uur namen toe. We waren nu in vaste dienst van 4 uur ‘s middags tot 12 uur ‘s nachts met recht op één vrije dag per week.
Bij grote evenementen, zoals de aankomst van de Tulpenrallye werkten we de hele nacht door, om tegen het ochtendgloren, lang nadat alle feestvierders vertrokken waren, naar huis te gaan. Dát waren nog eens tijden.
De pannen hoorden niet meer tot onze taak. Daarvoor was een speciale man in dienst. De casserolier. Een stoere, ex-varensman die net als Popeye getatoueerde spierbundels als bovenarmen had.
Op het einde van het seizoen, zo rond half september, kreeg alles, voordat het de winterberging in ging, nog eens een extra grote beurt.
Zo ook de aluminium kannen waaruit het personeel koffie en thee ge- schonken kreeg.. De opdracht was, met staalwol de koffie en theeaanslag van een heel seizoen weg te poetsen en ze blinkend als zilver weg te zetten. Dat vond tante wel erg veel werk, ze wist een betere methode. De kannen, een kwartiertje geweekt in water met veel chloor erin, gaven een uitstekend resultaat. Ze werden zo wit als sneeuw. De huisjuffrouw maakte ons nog een compliment: "ZO vlekkeloos hadden ze er nog nooit uitgezien" .
Toen ze echter het volgende jaar bij het begin van het nieuwe seizoen uit de winterstalling werden gehaald, was het blinkende zilver veranderd in een mottige, zwart uitgevreten, grauw grijze kleur.
De huisjuffrouw die zich afvroeg hoe dát nu toch zo zou zijn gekomen, hebben we maar niet wijzer gemaakt.

Geen opmerkingen: