zaterdag 19 mei 2007

DUBBELTJESMAN

Het loon voor een week werken kreeg je op Zaterdag de laatste werkdag van de week uitbetaald. In het loonzakje, een klein bruin envelopje zat naast het bedrag in afgepaste contanten, het werkbriefje en het bonnetje voor het ziekenfonds.
Gas en elektriciteit werden betaald met muntjes. De meter stond in de gang,verborgen achter een aan een spiraaltje opgehangen gordijntje. Bovenop de meter zat een gleufje precies groot genoeg voor de inworp van een dubbeltje of een muntje. Munt in de meter en het gas en het licht konden branden. De muntjes
waren bij de Gasfabriek te koop. Maar vond je het te lastig ze daar te halen of was onverwacht je voorraad op, dan mochten er ook dubbeltjes worden gebruikt.
Eens in de maand kwam de door de gemeente aangestelde geldophaler, beter bekend als de dubbeltjesman. Hij verbrak het loodje waarmee de 'spaarpot' was verzegeld en bracht na het opnemen van de meterstand de dubbelmee de huiskamer in. Daar spreidde hij ze uit op een lichtgroene kaart waarop met zwarte lijntjes hokjes waren getekend waar precies precies een dubbeltje of muntje in paste. Zo werd vlug -vergissen was zo niet mogelijk- de hele opbrengst geteld. Dan vertrok hij voor het zelfde ritueel, naar de buren, die waren zijn volgende klant.
Nog meer geldophalers kwamen aan de deur. Huishuur, verzekeringen, fonds en krant werden wekelijks geïncasseerd. Naast de voordeur hing een rekje waarin de kaarten voor het bijhouden van de administratie werden bewaard. Na betaling zette de geldophaler een datumstempeltje op de kaart en tekende daardoorheen een kras, zijn paraaf, om te bevestigen dat je schuld voor die week was voldaan.
Een zo'n vaste bezoeker was de man van het begrafenisfonds. Bij de geboorte van een kind werd een begrafenisverzekering afgesloten. De verzekering ter hoogte van 50 gulden had een looptijd van 30 of 40 jaar en werd met ongeveer een dubbeltje per week betaald. Het kwam voor dat de ouders nog aan hun eigen verzekering aan het betalen waren voor de vele jaren geleden door hun ouders afgesloten polis. Bij het huwelijk kreeg je de polissen, maar ook de betalingsverplichting als geschenk mee. Ook de man van het ziekenfonds kwam naast het werkgeversbonnetje- ten bewijze dat je verplicht verzekerd was- zijn premie innen. Kwam de geldophaler op vrijdag, dan gaf dat problemen. Aan het eind van de week was het geld gewoonweg óp. Maar kwam de fondsman tegen het eind van de ochtend langs dan was het verschuldigde geld toch weer ergens vandaan bijelkaar gescharreld. Moeder had eerst alle mantelzakken na gevoeld zat er niet ergens tussen de voering nog een cent verstopt? Was dat niet toereikend dan nog vlug een ritje met de fiets naar het dorp en bij de kruidenier de lege flessen ingeleverd. Met het terugontvangen statiegeld werd de fondsman blijgemaakt. Schulden werden er niet gemaakt, dat was het parool, hoe arm de mensen het vaak ook hadden. Maar op zaterdagavond met de inhoud van het verse bruine loonzakje weer veilig in de knip, werd er gezongen. Dan zong het hele huisgezin bij een kopje koffie met een koekje gezellig mee met de sterren van de radioshows en uit volle borst weerklonk dan de hit:
"Maar zaterdagsavonds, dan zijn we weer blij, dan zijn er weer centjes en moeders lacht blij. Dan kun je weer halen en alles betalen dan is het weer uit met de uitkienerij."

Geen opmerkingen: